Verslag extra kennissessie 28 maart 2019

Verslag extra kennissessie 28 maart 2019

Biodiversiteit en transitie in de landbouw

Locatie: Stadsboerderij BuytenDelft

Aantal aanwezigen: 26  deelnemers

Gé Kleijweg, voorzitter van het initiatief BuytenHoutTafel, heet iedereen van harte welkom. Bij deze verdiepingsavond over Buytenhout gaan we dieper in op biodiversiteit en transitie in de landbouw. De meeste aanwezigen kennen elkaar, eigenlijk is Luke, de tweede boer in het gebied, het enige nieuwe gezicht. Het wordt een stevige avond om heel goed na te denken over hoe we de kennis van vanavond op een slimme manier kunnen toepassen in de langetermijnvisie voor het gebied.

Sabrina Lindemann van projectbureau OpTrek schetst het programma van de avond, dat bestaat uit presentaties en verdiepingsgesprekken in twee groepen (Job Wittens en Richard Smokers), met de focus op wat we wél en niet willen, welke bedreigingen we zien en wat we nu al kunnen doen. Dit is een van de laatste kennissessies; er wordt bekeken of er nog een aparte sessie over water komt. Er wordt al flink geschreven aan de Gebiedsvisie. Begin mei wordt een concept voorgelegd aan de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Eind mei willen we het resultaat voorleggen aan jullie. Voor die tijd, op 8 april, is er een laatste grote gezamenlijke sessie om alles wat we geleerd hebben in het afgelopen jaar in een toekomstperspectief om te zetten, waarmee we de Gebiedsvisie kunnen afmaken.

Presentatie Anne Koning, fractievoorzitter van de PvdA voor de provincie Zuid-Holland
Vanuit haar werk in de politiek heeft Anne Koning met name ervaring in het laten landen van maatschappelijke tendensen in een gebied. Voor haar begint het onderwerp van biodiversiteit en transitie dan ook bij het klimaatakkoord van Parijs (2015), bij de heftige regens die er steeds meer zijn, maar ook bij hittestress en de warmere zomers van tegenwoordig. Die tendensen hebben invloed op hoe we omgaan met de openbare ruimte en de eigen ruimte. Moeten we bijvoorbeeld stapstenen over water gaan maken?

Een andere tendens die ze ziet is dat mensen gaan nadenken over ‘afval is grondstof’, de circulaire economie. Want het creëren van een grote afvalberg kan volgens haar niet de bedoeling zijn. Hoe delen we die boodschap en hoe krijgen we iedereen daarin mee?

En dan is er nog de enorme afname van het aantal insecten in de afgelopen 20 jaar: 70%. Dat is een immens getal. We weten allemaal dat we de insecten niet willen verliezen. Dat betekent volgens Anne dat je een ander soort akkerbouw nodig hebt, dat het waterpeil iets omhoog moet, dat we niet alleen maar dingen uit het gebied halen, maar ook grondstoffen weer aanvullen. En dat je erover nadenkt dat je hier ook grutto’s wil zien, die je anders alleen in Blijdorp kunt zien.

De grutto is hét symbool voor biodiversiteit in Zuid-Holland. Het is een van de diersoorten die, als we niet uitkijken, straks alleen nog maar in boekjes en dierentuinen bestaat. Voor de grutto heb je kruidenrijke weides nodig en die zijn ook goed voor insecten en voor allerlei andere diersoorten. Dat vraagt ook in de landbouw een andere manier van denken. Gelukkig is het niet óf natuur, óf landbouw, het kan prima samengaan, stelt Anne. ‘We moeten dan wel zorgen dat boeren ook nog wat kunnen verdienen. Dat kan met andere verdienmodellen zoals zorg en recreatie. De huidige landbouwstructuur is toch het uitputten van de aarde en – als het over melkkoeien gaat – het creëren van enorme melkfabrieken. Mensen moeten weer weten waar hun eten vandaan komt. En dat willen ze ook: er liggen steeds meer biologische producten in supermarkten, mensen willen ervoor betalen en komen hier ook zelf wat kopen. Zeker mensen die wat geld hebben, willen ervoor betalen als ze weten wat het is. Je moet alleen sommige andere groepen niet vergeten.’

Over de biodiversiteit in de Delftse Hout zegt Anne dat die een stuk beter kan. Ze stelt voor om mengelingen te maken van voedselproductie, landbouw, recreatie en natuur. En dat hoeft niet of-of te zijn, en-en kan ook. In Delft, bij hockey- en tennisvereniging Ring Pass in het Hof van Delftpark, is een boomgaard waar hele oude appelsoorten staan. Zoiets kan je ook in de Delftse Hout creëren. Dat je die oude fruitrassen ook weer zichtbaar maakt. ‘Ik denk dat jullie hier zitten omdat je die oproep zelf al in je hebt, maar wat ik graag wil meegeven is dat voor mij al die grote maatschappelijke tendensen in gebieden moeten landen. En wat jullie hier in dit gebied doen, in samenspraak met de gemeenten, daar heb ik veel respect voor.’

Presentatie Jan-Paul Wagenaar, Louis Bolk Instituut
Jan-Paul Wagenaar wil ons niet overladen met argumenten, maar informeren zodat we een route kunnen zoeken voor wat in Buytenhout mogelijk is. In 2014 bracht het Louis Bolk Instituut (kennisinstituut op het gebied van duurzame landbouw, voeding en gezondheid), een document uit: Biodiversiteit in de melkveehouderij, investeren in veerkracht en reduceren van risico’s. Een conceptueel kader dat het begin was van de systeemveranderingen in de landbouw, die de laatste jaren scherper in beeld komen.

Volgens Jan-Paul zit de huidige boer klem tussen de economie (leveranciers en afnemers van producten), de consument (die een bepaalde prijs gewend is) en de wet- en regelgeving. Aan het eind van de rit moeten er ook maatschappelijke diensten worden geleverd, en de prijs daarvan verschilt enorm per gebied. In het document Biodiversiteit in de melkveehouderij werd de huidige landbouw weergegeven als een ‘balletjesmodel’, waarbij het balletje de landbouw is die op een bolvormige ondergrond in evenwicht gehouden moet worden. De huidige landbouw is topsport en probleemgericht, de variatie is uitgeschakeld, je moet continu monitoren en als er iets fout gaat moet je ingrijpen. Je hebt een relatief hoog risico, er kan niet veel misgaan om het allemaal op de rit te houden. En alles is gericht op de optimalisatie van de opbrengst.

Waar we naartoe willen is adaptieve landbouw. Volgens Jan-Paul is dit een utopische situatie en zal de werkelijkheid er ergens tussenin liggen: een komvormig model waarbij de variatie die op het bedrijf aanwezig is, gebruikt wordt, waar het zelfregulerende vermogen van het land en de dieren een plaats heeft en waar er wel gestuurd wordt, maar indirect. Het risico is uiteindelijk lager, alleen in de transitie-periode kan het risico tijdelijk wat hoger zijn. Het evenwicht is dynamisch en veerkrachtig, het kan een stootje hebben. Het is gericht op optimalisatie en op kwaliteit van bodem en leefomgeving.

Er zijn in de landbouw momenteel allerlei urgenties. Volgens Jan-Paul is het daarom belangrijk dat je nu, vanuit de gedeelde urgentie, ergens in de verte een piketpaaltje neerzet met de integrale langetermijndoelen op het gebied van bodem, water, luchtkwaliteit, biodiversiteit, landschap, natuur, dierenwelzijn en gezond voedsel. Waar zouden we over 30 jaar willen staan? Er zijn verschillende routes om bij dat doel uit te komen.

Voor Biodiversiteit in de melkveehouderij is door verschillende partijen gekeken naar de KPI’s die je kunt gebruiken om de basiskwaliteit te verbeteren, zowel op bedrijfsniveau als voor het gebied. Ze geven een handvat, een methode om beloningen te stapelen: als een boer die en die KPI’s realiseert is dat de maatschappij zo- en zoveel waard. Daar kun je mee meten en rekenen. Ook voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid dat binnenkort een verandering ondergaat, kunnen de KPI’s een bijdrage leveren: als een veehouder bepaalde grenswaardes haalt, dan belonen we dat.

Moeilijker is het om te bepalen hoe je maatschappelijke diensten kunt betalen. Dan gaat het om ecosysteemdiensten, toerisme, recreatie etc. Per gebied moet je kijken hoe je dat kan doen en met welke parameters je dat kunt beoordelen. Bij de stapelbare beloning is dan wat er aan de markt verdiend kan worden de laatste waarde die kan worden toegevoegd. Zo wordt het boerenbedrijf beoordeeld op prestaties die de maatschappij belangrijk vindt.

Wat zijn de trends in de landbouw? Een hot item is het veenweidegebied: moeten we het onder water zetten (uitdrogend veen zorgt voor een enorme CO2-uitstoot, AB) of kunnen we daar blijven boeren? Daarnaast draait het tegenwoordig om bodem, voedselbossen, permacultuur en kringloopboeren. Allemaal zaken waarbij mensen invulling proberen te geven aan het behalen van de gestelde doelen en daarbij boer kunnen blijven. Het voert voor Jan-Paul te ver om al deze punten te belichten, maar wat hij wel wil noemen is het ‘boeren bij hoog water’. Het Veenweide Innovatiecentrum in Zegveld heeft daar samen met het Louis Bolk-instituut een rapport over uitgebracht, met vragen als: wanneer het waterpeil omhoog komt of als een boer voor een andere koe kiest, wat betekent dat dan voor de bedrijfsvoering? Een verkenning van wat verschillende scenario’s op veen voor een veehouder zouden kunnen betekenen.

Jan-Paul noemt een paar voorbeelden van waar al anders geboerd wordt:

  • Het Land van Rhoon, waar als compensatie voor de Tweede Maasvlakte al veel gebeurd is en nog veel gaat gebeuren. Daar wordt een heel ander systeem neergezet met een ander verdienmodel voor de veehouders.
  • Klaas de Lange van Weerribben Zuivel, die al jaren probeert om in samenwerking met de provincie te kijken hoe er in Natura 2000-gebieden een ander verdienmodel voor veehouders neergezet kan worden.
  • Soil4U, een groep van landgoedeigenaren die samen met hun pachters proberen om te verduurzamen en daarbij het pachtstelsel ter discussie stellen. Hoe kunnen we de veehouders iets beters bieden door een andere manier van verpachting, zodat het in de toekomst makkelijker wordt om duurzaam te gaan boeren?
  • De Krimpenerwaard, een project dat vorig jaar van start is gegaan, waar nog veel hobbels zijn te nemen. Het gaat daar om een proces waarbij boeren tegen de grenzen van de polder aanlopen, niet meer kunnen groeien en nu op zoek gaan naar verandering.
  • Hoeve Biesland, waar Jan Duijndam en Tim van Bregt al veel hebben gedaan en uitgevonden op het gebied van adaptieve landbouw.

 

Jan-Paul vindt het belangrijk dat veehouders een goede positie krijgen. Die urgenties die hij noemde kunnen een maatschappelijke urgentie zijn of een kans, maar in elk geval iets wat een ondernemer, een veehouder, zelf zo voelt. Als dat zo is en hij of zij wil bewegen dan moet er ruimte zijn waarbinnen die verduurzaming plaats kan vinden. Die ruimte kan zijn extra grond of een grondruil, maar het kan ook sociaal of fiscaal iets zijn wat helpt om naar de toekomst toe de continuering van het bedrijf plaats te laten vinden. Jan-Paul: ‘Wat we in de praktijk vaak tegenkomen is dat overnames financieel een crime zijn. Dat veehouders zeggen: “Dat ga ik mijn kinderen niet aandoen.” Of dat ze veel van hun kapitaal kwijtraken. Ruimte dus in de breedste zin van het woord.’ Samenwerking is heel belangrijk om het systeem te kunnen keren. En het toverwoord is ‘verdienmodel’: hoe kun je de plussen financieel stapelen? Ondernemerschap gaat over een goede boer zijn, maar is die ondernemer, die veehouder in staat om al die andere meerwaardes te stapelen en dat allemaal in goede banen te leiden? En houdt hij of zij dat ook vol? Dat is niet een kwestie van twee jaar transitie, nee dat duurt tien tot vijftien jaar. Op het bedrijf zelf moeten forse investeringen gedaan worden op een hele wankele basis, daar moet goed naar gekeken worden. De overheid zou allerlei dingen kunnen doen om dit te vergemakkelijken, de erfbetreders kunnen een rol spelen om het verdien­model van de boer beter te maken en meer te gaan voor kwaliteit dan kwantiteit, consumenten kunnen meer betalen, NGO’s moeten er in hun aanpak soms iets anders in gaan staan om goed te kunnen informeren en stimuleren en vanuit onderwijs, kennis en regionale coöperaties kan er ook worden bijgedragen.

Richard Smokers, voorzitter vereniging Natuur- en Milieubescherming Pijnacker
Richard Smokers opent met de opmerking dat hij voorzitter is van zo’n NGO (non-gouvermentele organisatie, oftewel een onafhankelijke maatschappelijke organisatie, AB) waar Jan-Paul Wagenaar het over had. De Vereniging Natuur- en Milieubescherming Pijnacker kijkt naar ruimtelijke ontwikkelingen rondom Pijnacker-Nootdorp vanuit natuur- en milieubescherming. In de voorgaande presentaties zag Richard veel dezelfde elementen en intenties langskomen die hij ook in zijn presentatie wil vertellen, en dat komt goed uit, zegt hij: ‘want dan komen we er samen wel uit.’

Richard gaat meer vanuit natuurperspectief naar het gebied kijken. Bij voorgaande sessies is gekeken naar de functies van het gebied, maar wat zijn nu de intrinsieke natuurwaarden van het gebied? Natuur is een hobby, dus het is wat subjectief, maar wat je hier hebt, wat betekent dat van zichzelf? Wat wil je behouden en wat verbeteren? Wat heb je minimaal nodig aan die ecologische waarde? En straks in de discussieronde kunnen we praten over wat wenselijk is en realistisch haalbaar voor het gebied als het gaat om verbeteren van biodiversiteit en ecologische waarde. En als dat je weet kan je kijken wat dat dan betekent voor de inrichting en voor het beheer. Waar mag je grenzen aan stellen en wat zijn mogelijkheden, zowel voor landbouw als recreatie?

Als je kijkt naar de Delftse Hout, dan is dat niet allemaal landbouwgebied, er zijn ook bossen en zelfs het krekengebied, een heel mooi, aangelegd maar mooi ontwikkeld, natuurgebied. Er zijn stukken die zo mooi zijn als natuurgebied dat ze gewoon natuurgebied moeten blijven. De Delftse Hout kenmerkt zich in veel variatie in soorten gebieden: weiland, bossen, waarin ook meer variatie mag komen. De kaalslag die nu plaatsvindt is wat dat betreft een zegen, en Staatsbosbeheer plant nu gevarieerder aan met meer open stukken en meer struweel, dus het zou zo maar mooier kunnen worden. Water is een belangrijk element, zowel in plassen als in sloten. Er zijn in de Delftse Hout veel overgangen, oftewel gradiënten en het is vaak op die gradiënten dat de biodiversiteit het hoogste is, net als dat je in de Rode Zee de meeste vissen ziet waar de ondiepe zee overgaat in de diepe zee.

Die variatie betekent ook dat je verschillende natuurdoelen kunt stellen die afhangen van het deelgebied waar je naar kijkt. Dat opknippen in deelgebieden kan ook leiden tot micromanagement en daar is Richard niet per se voor. Je moet kijken naar gebieden waarvan je zegt: “Dat is echt natuur-natuur” en daar kan je op besturen. Dat moet dan wel kloppen met de bodem, het waterpeil en andere functies die de stukken hebben en ook de grootte en de locatie. Je kunt wel iets willen, maar als het een kleine postzegel is, dan gaat dat niet altijd werken. Hoe in detail ga je dat beschrijven, heb je KPI’s? En ga je dit monitoren? Richard legt de vraag neer, want als je niets vastlegt, dan verwateren ambities heel snel, is zijn ervaring.

Belangrijk om bij stil te staan vanuit natuurperspectief zijn de weidevogels. Voor dit gebied gaat het dan om steltlopers, eendensoorten en ook de lepelaar, die laatste niet omdat het een weidevogel is, maar wel een vogel die mensen graag zien. De natuur die hoort bij het veenweidegebied waar we hier over praten, heeft behalve een natuurwaarde ook veel belevingswaarde. Twee redenen om te streven naar veel weidevogels. Weidevogels zijn van oudsher verbonden met de agrarische functie van het gebied, maar de vraag nu is: past dat nog en hoe kan het samengaan?

De grutto wordt beschouwd als icoonvogel. Het is een leuke vogel om te zien, maar ook het hoogste punt dat je wilt bereiken als natuurbeschermer. Want als je goed bent voor grutto’s, ben je goed voor biodiversiteit qua insecten en kruiden, het behoud van het cultuurlandschap, diervriendelijke veeteelt, want het moet extensief zijn, minder bodemdaling, omdat het waterpeil hoger moet zijn, waardoor ook minder broeikasgassen vrijkomen en er minder verdroging is. Per polder kan het verschillen, in de zuidpolder is veel uitgegraven, dus daar geldt het bodemdalingsstuk wat minder, maar in zijn algemeenheid kan je stellen dat als je streeft naar veel loopvogels, dat dat op veel andere vlakken veel goed doet.

Het is dus goed om weidevogels centraal te stellen, maar wat is realistisch haalbaar? We zijn hier begonnen met Boeren voor natuur, maar achteraf heb ik een donkerbruin vermoeden dat het succes hiervan vooral kwam doordat er in een aantal gebieden hieromheen bouwactiviteiten plaatsvonden, waardoor de grutto’s op zoek gingen naar een ander weiland. Dat heeft te maken met de schaal van het gebied. Het is relatief klein met veel druk, onder andere vanuit recreatie. Het zou dus helpen als het gebied groter kon worden. Het kwam ook langs in de vorige presentatie: om adaptief te boeren heb je ruimte nodig. Een andere manier om er tegenaan te kijken is: als we het hier niet kunnen realiseren, waar dan wel? Ik zou er best voor open staan als er bij Oude Leede op grotere schaal mooie dingen gaan gebeuren voor weidevogels.

Als we kijken naar natuur op de langere termijn, wil dit robuust zijn, dan moet er uitwisseling zijn van soorten en dus moeten er ecologische verbindingen zijn. Er zijn er al best een aantal, maar bijvoorbeeld met groen de stad in kan er nog veel verbeterd worden. Als je daar in investeert is dat goed voor populaties in het gebied en kan het gebied zelf ook weer een kraamkamer voor de omgeving zijn. Dat zou Richard heel mooi vinden.

Daar hoort ook zichtbare natuur bij. Educatie klinkt kunstmatig, maar juist als hier veel mensen komen, is het beleven van natuur en ook omdat er veel soorten te zien zijn, als het klopt vanuit het systeemperspectief, dan mag je dat best expliciet maken. Het gaat dan wel om een ecologie die al goed is, het moet geen vervangingsecologie gaan worden. Het gebied moet kloppen en dat kan je dan vervolgens zichtbaar maken.

Richard: ‘Wat we nodig hebben is een robuuste ecologische basis, wat aansluit bij het kommodel van de vorige presentatie. Meer ruimte om extensieve veeteelt rendabel te maken, ecologische verbindingen met de omgeving, aandacht voor details in inrichting en beheer, en ik denk dat daar geld voor nodig is. De ambitie om binnen het gebied geld te verdienen zijn leuk, maar ik denk niet dat ze haalbaar zijn. Het beheer van met name de gebieden van Staatsbosbeheer kost geld, en je kan dit deels financieren door natuurinclusief boeren, of boer-inclusief natuurbeheer en ik denk dat er geld bij moet als dit gebied een centrale functie heeft. Als laatste: als je de natuur zwaarder wil laten wegen, dan is de vraag of dit gebied de bestemming recreatie of landbouw moet krijgen of misschien toch natuur?’

Presentatie Diny Tubbing over het perspectief vanuit de gemeentes Delft en Pijnacker-Nootdorp
Diny Tubbing opent met de stelling dat de natuur verder gaat dan het gebied waar je over spreekt: ‘Natuur heeft ruimte en verbindingen nodig en die gaan in Buytenhout vanuit de Delftse Hout tot en met de Driemanspolder (bij Zoetermeer). De ambitie vanuit de provincie is een rijke groenblauwe leefomgeving, waarbij nadrukkelijk wordt ingezet op de verbetering van het bestand en de verdubbeling van soorten.

Wat weten we over de natuur in het gebied? Uit monitoring van de afgelopen jaren weten we dat er veel planten- en diersoorten leven waaronder weidevogels, vissen, vleermuizen. Bij die monitoring zie je ook de ouderdom van het gebied meegroeien. De Delftse Hout begon als een jong bos met veel winterkoninkjes naar een ouder bos met vleermuizen. Er is dus continu dynamiek. Er zijn veel losse waarnemingen en een deel daarvan staat in de Nationale Databank Flora en Fauna. Zo zijn er 219 reigerachtigen geteld en 160 nachtvlinders. Ook zitten er een paar exoten in het gebied, zoals schildpadden.

In het jaar 2000 zijn er 66 soorten vogels geteld in 124 waarnemingen. In 2019 waren dat 149 soorten in 5461 waarnemingen. Het aantal waarnemingen is dus enorm toegenomen. Ze worden doorgegeven over het totale gebied, wat betekent dat er veel belangstelling is voor het gebied.

Er zijn 26 soorten zoogdieren, wat redelijk veel is: mol, haas, egel, vos, bunzing, hermelijn, boom- en steenmarter, muizen en 5 soorten vleermuizen. De meeste vleermuizen zitten in de Hertenkamp, wat een vrij oud gebied is, en ze vliegen bepaalde routes. Ook bijzonder zijn de watervleermuizen onder het oude gemaal aan de Twee Molentjeskade. De gewone dwergvleermuis gebruikt routes waarlangs bomen staan. Weidevogels hebben last van die bomen, omdat ze vanuit die bomen door roofvogels worden belaagd, maar voor vleermuizen zijn de bomen nodig. Het gaat dus om het totale systeem. De verbindingen in het landschap zijn cruciaal voor de verspreiding van soorten. Op sommige plaatsen zijn nog hiaten.

Wat zegt monitoring? Over insecten worden bijna geen waarnemingen doorgegeven. Zo zijn er 0 waarnemingen van een bij. Van sommige plekken worden veel waarnemingen doorgegeven, van andere minder. Ook de enorme hoeveelheid aan biotopen (bos, moeras, open water) heeft effect op de grote stijging van de soorten. Bij metingen moet duidelijk zijn wat er gemeten wordt en wat de doelstelling ervan is.

Kansen, vanuit de gemeenten: moerasnatuur versterken (moerasvogels en libellen), verbeteren van de waterkwaliteit en, een initiatief vanuit de regio dat door de gemeenten wordt omarmd: een beter bijenlandschap met bloemrijke bermen en linten. Andere kansen zijn het versterken van de verbinding stad en land en het scheppen van de juiste condities voor bepaalde planten- en diersoorten.

De provincie heeft icoonsoorten opgenomen in de Visie Rijke Groenblauwe leefomgeving, die ook in de diverse biotopen in dit gebied van toepassing zijn. Dit biedt kansen voor financiële ondersteuning, een koppeling met bijvoorbeeld het Deltaprogramma (klimaatadaptatie), het opstellen van icoonsoorten voor Buytenhout die als publiekstrekkers kunnen werken.

Aandachtspunten voor de toekomst zijn de effecten van klimaatverandering zoals droogte, effect op blauwalgen, exoten zoals de Amerikaanse rivierkreeft maar ook honden die een enorm effect hebben op vogels in het weidegebied.

Presentatie Job Wittens van Coöperatie Praedium: Waardenvol groen
Praedium is een coöperatie van ondernemers en de bakermat van concepten zoals Herenboeren, Natuurbegraven en Peppelhout. Wat Job in deze tien minuten wil meegeven is hoe je vanuit een verdienmodel naar een gebied kunt kijken. Het gebied is dan een theater waar fantastische producten, diensten en belevingen ontwikkeld kunnen worden. Job bedoelt dit niet commercieel, maar wel gezien vanuit een economische invalshoek. ‘Want alleen als je vanuit een verdienmodel kijkt, krijg je een gebied dat in staat is om zichzelf te bedruipen. Anders blijf je vastzitten aan het infuus van subsidies en regelingen en de vraag is of dat verstandig is.’

Herenboeren gaat ervan uit dat je lid kunt worden van een coöperatie. Er zijn 200 gezinnen nodig om eigenaar te worden van een bedrijf en een boer in loondienst te nemen. Het effect is dat je zo met elkaar een gezond ecosysteem creëert. Natuurbegraven heeft hetzelfde principe: mensen betalen voor een begrafenis in een stuk natuur en dat geld wordt gebruikt om de natuurwaarde van dat gebied te versterken. Peppelhout is een initiatief waar Job zelf bij betrokken is. ‘Peppel’ is een ander woord voor populier. Het hout van de populier kan goed gebruikt worden voor wanden, vloeren, plafonds en als gevelbekleding. Door te redeneren vanuit de toepassing van het hout kan je een landschap met bomen behouden en nieuwe populieren aanplanten. Zo houdt het verdienmodel het landschap in stand. Peppelhout maakt mooie producten en betaalt 15 euro per kuub meer voor het hout dan de reguliere marktprijs.

Een van de meerwaarden van deze benadering is dat je kijkt naar het geheel van functies die een gebied kan hebben. Het is de kunst om de ecosysteemdiensten in financiële waarde uit te drukken.

Buytenhout is een uniek gebied als je kijkt naar het aantal consumenten dat er omheen woont. Je kunt vanuit die consumenten redeneren. Zij willen vermaakt worden, gezond eten halen, etc. Zo kan je een Business Model Canvas invullen voor Buytenhout. Het gebied wordt dan een bedrijf, of een bedrijfsverzamelgebouw, waar je als ondernemer gebruik van mag maken als je iets te bieden hebt aan de consument en iets bijdraagt aan het gebied als geheel.

Interview van Marleen Buizer van de Wageningen Universiteit met Jan Duijndam van Hoeve Biesland
Marleen: ‘We zijn hier bezig met het ontwikkelen van een Omgevingsvisie, maar jij kwam al in 2000 met ‘Boeren voor natuur’ en het kringloopdenken, waarbij je geen mest en mineralen meer af- en aanvoert van je bedrijf. Je hebt die manier van werken sterk neergezet op je eigen manier en ik vind het een fantastisch voorbeeld van circulaire economie en circulaire gebiedsontwikkeling. In de vorige bijeenkomst zei Hoogheemraadschap Delfland dat ze heel graag circulair willen denken en jij doet dat al 20 jaar. Welke manier zie jij om dat kringloopdenken nog verder te verspreiden?’

Jan: ‘In de Delftse Hout-plas praten we nu over blauwalg en bagger in de zin van ‘bagger is afval’. Bagger is een chemisch product aan het worden, terwijl het binnen de kringloop voedsel is voor de bodem. Ik probeer te kijken hoe je een afvalstof kunt zien als grondstof en dan niet alleen voor dit gebied, maar in een grotere kringloop.’

Marleen: ‘Zeventien jaar geleden zei je: “Doe mijn grondwater maar omhoog.” Dat was in die tijd uniek. Wat zou je het Hoogheemraadschap aanraden?’

Jan: ‘Het Hoogheemraadschap zei toen: “Ben je gek, weet je zeker dat je dat wil doen?” En ik zeg nu tegen elke boer die met goed natuurbeheer wil werken, dat een goed waterpeil belangrijk is. In het voorjaar moet het waterpeil hoog staan, zodat er geen gras kan groeien. Als er geen gras groeit, groeien er kruiden en krijg je een variëteit van plantensoorten. En dan ga je als boer ook niet maaien. Niet omdat je niet mág maaien, maar omdat er geen gras staat. Dat is precies waarom vroeger de weidevogels zich zo mooi konden ontwikkelen. Voor Edith Finke, adviseur rundvee van DLV (adviesbedrijf in de agrarische sector, AB), was dit ook helemaal nieuw. In mei belde ze me op om te zeggen dat het weiland wel een kruidenrijke wegberm leek en dat het helemaal fout ging. Ik zei toen dat ik nog nooit zo’n mooi compliment had gehad. Half oktober kwam Edith weer en toen vond ze juist dat het land er prachtig bij lag. Het was hetzelfde perceel. Zo’n weiland creëer je dus met waterstanden en bemesting. Dát is Boeren voor natuur.’

Marleen: ‘Het Boeren voor natuur-principe heb je inmiddels opgeschaald door samenwerking met andere bedrijven in het land. Maandag hoorde ik je bij een kerngroepbijeenkomst zeggen: “Wat ik doe met een boer in de Hoekse Waard wil ik ook hier doen met de tuinders.” Toen dacht ik: “Dat moet in de visie.” Waar ging dat over?’

Jan: ‘Ik denk aan tuinders zoals Rob van Paassen (bio-tuinder), die vanavond ook aanwezig is en met wie ik heel veel samenwerk. Hij is iemand die zijn plek blijft verdienen. Rik Grashoff was de vorige keer best resoluut door te stellen dat we de huizen gaan bouwen waar de minste maatschappelijke weerstand is: de glastuinbouwgebieden in het Westland en hier. Terwijl ik denk dat boeren en tuinders die maatschappelijke elementen toevoegen aan het gebied behouden moeten blijven. Ik zorg voor de organische afvalstof uit de natuurgebieden waar Rob zijn planten weer mooi van groeien. Zo krijgt dierhouderij een functie in natuurbeheer en staat dierhouderij in dienst van plantenteelt, zoals het van oudsher ook was.’

Marleen: ‘Heb je tips vanuit je voorbeeldrol?’

Jan: ‘Praktijkvoorbeelden zoals Hoeve Biesland zijn nodig om van stad en land-relaties een eenheid te maken. Ik ga uit van het principe dat natuurbeheer leidend is in het proces. Dat is de basis van waaruit je je bedrijfsvoering ontwikkelt.’

Marleen: ‘Daar heb ik een boodschap over, vanuit de provincie. Boeren voor natuur is sinds eind vorig jaar goedgekeurd door de Europese Unie. Dat betekent dat, zoals Job het noemde: het ‘infuus van subsidies’, nu verankerd is en goedgekeurd in de Europese regelgeving. Jan kan daardoor nog meer dan vroeger een voorbeeldboer zijn voor andere boeren in Zuid-Holland. Dat biedt kansen en is echt iets waar we in de visie wat mee moeten.’

De groep splitst zich in 2 groepen om een verdiepingsslag te maken met elkaar. De conclusies daaruit worden daarna met elkaar gedeeld.

Conclusies
Groep 1 onder leiding van Richard Smokers bleek behoorlijk emotioneel betrokken bij het gebied. De groep heeft onder andere gesproken over het verdienmodel. Hoe gaan mensen diensten leveren en hoe gaat dat betaald worden? De groep dacht redelijk hetzelfde. In de presentaties werd gesproken over een subsidie-infuus wat je niet moet willen, maar de groep vond dat je niet alles in een monetair verdienmodel kan stoppen. Zodra je een dienst hebt aan te bieden, heb je een klant, en een subsidie kan je ook als een klantrelatie zien. Regelingen die ondernemers ondersteunen zijn dus helemaal niet erg.

Er is ook gesproken over de tellingen van de dieren in het gebied. Men was verrast over de hoeveelheid en over vogels als de koereiger die in het gebied heeft gezeten. Uiteindelijk kwamen we op de vraag ‘moet de grutto hier nu blijven zitten of niet?’ De discussie ging alle kanten op. En de conclusie was dat een aantal icoonsoorten hier toch behouden moeten blijven voor de beleving van het gebied.

Een ander onderwerp was dat er in het verleden verkeerde ecologische keuzes zijn gemaakt. De aanplant van hoge essen zorgde voor schaduw wat het leven in de sloten heeft verstoord. En toen we vorig jaar dachten dat de droogte en kaalslag wel zorgden voor openheid, bleek dat er weer bomen waren aangeplant. De beherende instantie zou zich eigenlijk moeten conformeren aan wat mensen hier in het gebied aan kennis hebben.

Het woord ‘eigenaarschap’, dat bij de presentaties al genoemd was, kwam terug: mensen die in het gebied wonen moeten invloed kunnen hebben op hoe het gebied ingericht en beheerd wordt.

Boeren van buiten het gebied die hier aanwezig waren, verbaasden zich over de versnippering: op deze postzegel vindt dit plaats en een paar kilometer verderop gebeurt wat anders. Het zou mooi zijn als er meer verbinding komt. Daar kwamen allerlei varianten op: het verbinden van dezelfde processen in meerdere gebieden, maar ook het verbinden van alle belangen binnen hetzelfde gebied en waardes die mensen willen creëren of versterken. Daarbij viel het woord ‘verwevenheid’. Men was van mening dat het icoon ‘de grutto’ niet andere idealen die ook belangrijk zijn in de weg zitten. En naast die verwevenheid heb je ook ondernemers die niet hetzelfde zijn.

Op de vraag van de woordvoerder van de groep ‘ben ik iets vergeten?’ vult Bert Satijn aan dat de verschillende belangen zich op een bepaalde manier tot elkaar verhouden. Hij noemt dat invloedzones. En die moeten gerespecteerd worden. Een stiltehotel kan niet naast een jetskibaan bestaan. De jetskibaan willen we niet, want die verhoudt zich niet tot de kernwaarde. Zo moet je alle activiteiten die zich in de loop der tijd gaan ontwikkelen assembleren waarbij je rekening houdt met die invloedzones.

Groep 2  had het over extensieve landbouw en een nieuwe, andere manier om inkomen te vergaren. Bijvoorbeeld door houtbouw, maar niet te veel, want we willen ook een open gebied. De definitie van natuur is besproken. We hebben het ook gehad over de rol van Staatsbosbeheer en hoe je zo’n centraal orgaan kunt bijsturen. We dachten aan een landgoedbeheerachtige coöperatie die daar inspraak in kan hebben. Er was onvrede over houtversnippering voor biobrandstof, terwijl het hout meer waarde kan hebben als je het anders gebruikt. En je kunt dan een meerprijs rekenen voor het hout die je terugstopt in het gebied. Daarnaast hebben we gesproken over lokaal consumeren, wat ook in vorige sessies is besproken. Het gebeurt al wel, maar kan nog meer plaatsvinden. De verdienmodellen komen misschien nog. Wellicht een voedselbos met fruitbomen, en op termijn ook educatie. De Wageningen Universiteit en het CBS hebben daar een studie naar gedaan hoe je waardes kunt hangen aan bossen.

De draagkracht van het gebied heeft ook een beperking. Het is een kwetsbaar gebied. Het Stiltegebied is genoemd, met een retraite-verdienmodel: hoe meer gestresste topmanagers in de omgeving, hoe beter voor de natuur, want de inkomsten uit de retraite gaan naar het Stiltegebied.

De druk tussen kies je voor alle vormen van biodiversiteit of kies je specifiek voor de weidevogels is hier ook aan de orde geweest.

De rol van het tuinbouwgebied: bij de kassen kan je water opvangen en inzetten in periodes van droogte en voor blauwalgbestrijding.

Sabrina vraagt afsluitend of er naast het genoemde ook een gezamenlijke ambitie naar boven is gekomen. Is dat klimaat, recreatie, gezondheid of iets anders?

Gé noemt de ambitie om met alle spelers in het gebied meer invloed te krijgen op het beheer.

Harry geeft als tip om te kijken bij Natuurmonumenten: ‘Alles waar we hier over praten, kan je daar terugvinden. Er zijn dus beheerders die zich sterker richten op waarden die we hier ook hebben.’

Job wil echter dat de betrokkenen het heft in eigen hand gaan nemen: ‘Vanuit een paar simpele principes kan je nadenken hoe je met elkaar kunt samenwerken om het gebied op de lange termijn te versterken. Dan krijg je een veel meer autonoom gebied. Termen als zeggenschap en inspraak, zijn meer van 10 jaar geleden. Het gaat nu om een autonome beweging waarbij je kunt zorgen dat je andere mensen die iets willen in dit gebied kunt inspireren om het op een mooiere en betere manier te gaan doen. Dat vind ik wel echt vernieuwend aan zo’n gebiedsontwikkeling.’

Harry concludeert dat het dan meer over eigenaarschap en identiteit gaat, waarop Job zegt dat hij ‘beheer’ een raar woord vindt. Er wordt gezegd dat goed beheer ook gaat om kijken naar de toekomst. Herco stelt voor om dan het woord ‘maintenance’ te gebruiken, dat ook behoud betekent. Volgens Job hebben landgoedeigenaren het nooit over beheer, maar over de wisselwerking tussen bos- en landbouw of een exploitatie. Dan ga je ook anders naar het gebied kijken.

Sabrina associeert ‘autonoom’ met ‘afgesloten’ en zij raadt aan om altijd samen te werken met de overheid en met instanties. De dialoog blijft zoeken.

Job zegt dat je ook kunt denken aan bijvoorbeeld het voorpoortrecht, een begrip uit de middeleeuwen dat betekent dat je als boer het beheer hebt over een boom die op gemeentegrond staat en jijzelf kunt profiteren van het hout. Dat is een soort multifunctionele vorm van ruimtegebruik waarbij je het eigendom overschrijdt.

Bert Satijn neemt spontaan het woord voor een pleidooi. ‘Op 8 april is er een sessie en dan moeten alle puzzelstukken bij elkaar komen: landbouw en biodiversiteit, toerisme en mobiliteit, water – wat al 40 jaar, zijn ‘hobby’ is. Je praat over een Omgevingsvisie, maar het is eigenlijk een Ontwikkelingsvisie. Het gebiedsverdienmodel zou daarbij een leidraad kunnen zijn. Dat is geïnspireerd door het verhaal van Job en gaat ervanuit dat het gebied klanten heeft. Ik ben als burger een klant van het gebied. Burgers willen hier recreëren, toeristen willen hier naartoe komen, misschien zijn er mensen die dit gebied op een bepaalde manier willen beleven en daar ook iets voor over hebben. Als je een Gebiedsverdienmodel 2040 maakt, kunnen de genoemde elementen er allemaal in terugkomen. Daarin speelt water als een van de drijvende krachten ook een rol. Wij moeten het ervoor over hebben om een gebied te hebben waar het niet zo heet is, waar je kunt recreëren, rust kunt vinden de natuur kunt beleven en ook waar we, als het te hard regent, het water kunnen bergen. Wat hebben we daar voor over? Voor dit gebied kan je een Ontwikkelingsvisie maken met de elementen waarbij je rekening houdt met verschillende belangen en redeneert vanuit de kernwaarden. Dat is de uitdaging voor deze groep. Want het kan niet zo zijn dat de grutto zit toe te kijken hoe de jetski voorbijschiet.’

Gé sluit af: ‘We hebben het gehad over processen, verdienmodellen en ecosystemen, maar uiteindelijk gaat het allemaal over onszelf. Ik ben altijd geïnspireerd geweest door de Blue Zones, de plekken waar mensen veel ouder worden en gelukkiger zijn. Als Nederlanders zijn we gemiddeld al gelukkiger, maar in Buytenhout zijn we nóg bevoorrechter. Dat wij in dit gebied, met elkaar over deze dingen mógen nadenken. Diny zei al: ‘We hadden al een fantastische Buytenhoutvisie.’ En dat klopt, ik was er ook bij. En als ik heel eerlijk ben, zijn er niet veel nieuwe dingen naar boven gekomen. Maar we zijn met elkaar aan het leren hoe complex het is, wat er allemaal voor rollen zijn weggelegd voor ieder van ons. En ik heb het gevoel dat we die gezamenlijke verantwoordelijkheid beginnen te voelen en dat iedereen gaandeweg denkt aan zijn of haar eigen rol. En dat is de kracht van waar we mee bezig zijn. Luisteren naar elkaar, kennis van elkaar nemen, kennis nemen van de disciplines en die samenbrengen in die gezamenlijke uitdagingen waar we voor staan. Als het gaat om klimaatadaptatie, als het gaat om hoe gaan we dit gebied uiteindelijk naar de toekomst brengen. En dan denk ik dat we goed op weg zijn met elkaar.

Gé deelt aan de sprekers een ‘dankjewel’ uit in de vorm van een biologisch-dynamisch sapje van de Vrienden van Biesland.

error: Content is protected !!